Nog duizend kilometer te gaan

Het leven haal je uit het leven met hier en daar een dierbare herinnering.

‘Gierende remmen, een doffe knal, zacht gejank en dan is het stil. Even maar. Heel even. Dan zwellen de geluiden van de stad weer aan. Ik lig op een bed in een kamer ergens in het noorden van India. Waar ik precies ben, weet ik niet. Ik heb die ochtend de eerste de beste bus genomen. Ik ben een paar keer overgestapt, heb hier en daar wat gegeten en ik heb me niet echt bekommerd om waar de reis naar toe moest gaan. Dat doe ik wel vaker. Vind ik leuk ook. Het brengt me op fraaie plekken.

Vlak voor het donker werd, ben ik uitgestapt. Via via kwam ik in deze, wat smoezelige kamer terecht. Boven een winkeltje waar van alles wordt verkocht. Kruiden, koekjes, kralen, sjaaltjes, potten en boekjes. De kamereigenaar runt het winkeltje, zijn vrouw biedt me een rijst met groenten aan. Een paar Indiase Roepies, all-in.

Zand en bloed
“Mama, wat was die knal en waar kwam dat gejank vandaan?” “Dat was een hondje,” leg ik mijn dochter uit. “Een kleine zwart witte pup. Ik vond hem langs de kant van de weg. Hij was aangereden en had de pech dat dat juist daar gebeurde. In India zijn ze niet zo van de honden. Ze lieten hem liggen. In het stof, bedekt met zand en bloed.

Ik til hem op en neem hem mee naar de eigenaar van het winkeltje. Die kijkt bedenkelijk en schudt zijn hoofd. Het beest is vies. Het beest is een hond. De winkelier heeft geen boodschap aan het dier. Na flink aandringen, neemt hij me toch mee naar een dokter. Als ik de taal had begrepen, had ik er uit op kunnen maken dat ze me raar vinden. Waarom bekommer ik mij om een hondje terwijl de straten van India doordrenkt zijn van pure armoede.

Toch maakt de dokter de wond schoon. Hij spalkt het gebroken pootje. Als ik het hondje enige kans van overleven wil geven, moet ik naar een grote stad gaan, zegt hij. Daar kunnen en willen ze het beest misschien wel helpen.

Bombay
De volgende dag vertrek ik richting Bombay. De Pup smokkel ik mee in een doos. Ik moet zo’n duizend kilometer afleggen. Dagen en nachten ben ik onderweg. Ik smokkel Pup in zijn doos overal mee naar binnen. Kamer in kamer uit. Bus in bus uit. Trein in trein uit. Ik verzorg zijn pootje en ontdek dat hij super lief is. Maar of hij het gaat redden weet ik niet.

In Bombay vind ik een dierenkliniek. Daar maken ze een X-Ray. De wond geneest, maar het pootje blijkt verbrijzeld. Ze stellen voor om voorlopig de zorg over te nemen. Dat is een goed idee. Een hond in een doos tijdens een reis door India is geen ideale combinatie. Ook wordt het de hoogste tijd dat Pup wat anders gaat eten dan roti, koekjes en witte rijst. We spreken af dat ik Pup over een paar maanden op kom halen. Ik vervolg mijn reis naar het zuiden van India.

Zo is het leven
Als ik na een maand of drie terugkom bij de dierenkliniek is Pup weg. “Hoezo weg,” vraag ik verbaasd. “Weg,” is het antwoord, “gewoon weg.” Pup staat nergens geregistreerd. Niet op de dag dat ik hem bracht, niet op de dag dat hij zou zijn vertrokken. Er is geen behandelplan. Pup heeft volgens de kliniek nooit bestaan.

Ik trek de deur van de kliniek achter me dicht. Ik wankel. Voel me uit het veld geslagen. Om te lopen, blijf ik lopen. In een tempeltje betaal ik een mager dametje een paar roepies om blaadjes, een aantal stokjes en een kaarsje te branden. Ik zit erbij en kijk ernaar. M’n ogen volgen de rook die in steeds groter wordende cirkels haar weg naar boven vindt en vervaagt. Zo is het leven. Het is niet anders.

“Misschien is Pup wel geadopteerd mam,” zegt Michelle troostend. “Net zoals wij onze Luna uit het buitenland hebben geadopteerd.” Ik kijk mijn dochter aan en glimlach. “Dat zou mooi zijn Michelle. Dat zou heel erg mooi zijn.”

 
Deel dit bericht via: