Op klaarlichte dag staat m’n dochter oog in oog met een naakte kerel die zich af staat te trekken. Hij kijkt haar strak aan. Ze fietst snel door en als ze omkijkt, ziet ze dat hij haar nog steeds aankijkt. Poedeltje naakt, buik vooruit, geslacht lafhartig in de lucht, half omsloten door zijn kleffe handen.
Zaterdagmiddag, Hoge Dijk Abcoude, even voor vieren. Mijn dochter is op weg naar haar werk. Ze belt me en doet haar verhaal. “Hij keek me aan mam, in mijn ogen. Hij bleef ook maar kijken.” Ik laat haar praten en nadat ze ophangt, bel ik de politie. “Fietspad, natuurgebied, bruggetje, modderpad, spoor, viaduct… de precieze locatie is niet duidelijk, maar de politie is onderweg.”
Ik spring op mijn fiets en race naar de plek des onheils. Ik zie een meisje joggen. Ik zie een meisje op het fietspad langs het spoor. Ik zie een vrouw die de hond uitlaat. Opeens is dit geen mooi natuurgebied meer. Opeens is het hier niet meer relaxt vertoeven. Ik zie alleen nog maar kwetsbare mensen die ten prooi kunnen vallen aan een gestoorde gek.
Als mijn dochter klaar is met haar werk, belt ze me. “Ik kom er aan mam, je hoeft me niet op te halen hoor.” Ze lacht. Gelukkig maar. Wel neemt ze een andere weg terug naar huis en blijft ze aan de telefoon totdat ze blij het tuinhek openzwaait. Het is tien uur in de avond.
Ze zit er niet mee, die dochter van mij. Maar haar wereld is wel veranderd. De onbevangenheid is er af. Ze is van het ene op het andere moment toegetreden tot de wereld waartegen ik haar nog zo graag had willen beschermen. De wereld waarin je als vrouw zo vaak op je hoede moet zijn.
En ik kan me niet onttrekken aan de tekst die columniste Lisanne Sadelhof in het AD van 12 oktober 2017 schreef na de verdwijning van Anne Faber: “Ik zou willen dat we meisjes niet zo snel onverstandig noemen. Dat we niet met het vingertje wijzen en de schuld bij hen neerleggen als er iets misgaat.
Maar nog liever zou ik leven in een wereld waarin alle meisjes gewoon in hun eentje door de regen kunnen fietsen.”